Wetsvoorstel Versterking Regie op Volkshuisvesting naar Raad van State

Het wetsontwerp voor de “Wet inzake versterking regie volkshuisvesting” geeft het Rijk, provincies en gemeenten de wettelijke instrumenten om samen regie te voeren op de volkshuisvesting. De wet geeft vorm en inhoud aan de wens om de regie op de volkshuisvesting te hernemen. Hiermee verankert de regering de volkshuisvestelijke taak van alle overheden in de regelgeving en wordt het instrumentarium van overheden versterkt om regie te kunnen voeren. De instrumenten uit het wetsvoorstel zorgen ervoor dat overheden meer grip hebben op hoeveel er wordt gebouwd, op welke locaties er wordt gebouwd en dat er voldoende betaalbaar wordt gebouwd. Daarnaast bevat het wetsvoorstel maatregelen die ervoor moeten zorgen dat er sneller gebouwd kan worden, onder andere door versnelling van procedures bij de rechter. Bovendien bevat het wetsvoorstel wijzigingen om landelijk vast te leggen dat specifieke kwetsbare groepen met urgentie een woning kunnen krijgen en dat de huisvestingsopgave van deze groepen evenwichtig wordt verdeeld in de regio. Het wetsvoorstel regelt tot slot dat de lokale prestatieafspraken tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties worden verstevigd en afdwingbaar worden gemaakt. De Ministerraad heeft vandaag besloten om het wetsvoorstel voor advies naar de Raad van State te sturen.

Volkshuisvesting gezamenlijke taak

De bouwopgave tot en met 2030 telt 981.000 woningen erbij, waarvan twee derde betaalbaar. Om hierop te kunnen sturen schrijft de Omgevingswet straks voor dat Rijk, provincie en gemeenten een volkshuisvestingsprogramma opstellen. Het wetsvoorstel regie op de volkshuisvesting maakt het mogelijk dat juridisch beter knopen doorgehakt kunnen worden over wat, op welke plek voor wie gebouwd. Op deze manier werken de overheden als één overheid samen aan de volkshuisvestelijke opgave.  Zo kunnen er met meer tempo en met meer regie meer betaalbare woningen gebouwd worden.

Meer betaalbare woningen

Om meer balans in de woningvoorraad te brengen en te zorgen voor een goede verdeling tussen gemeenten, is het streven dat twee derde van de nieuwbouw bestaat uit betaalbare woningen. Zowel koop als huur, voor middeninkomens en lagere inkomens. Het streven is om de lokale situatie leidend te laten zijn in wat er gebouwd wordt. Gemeenten die weinig sociale huurwoningen hebben in hun voorraad, gaan aan de slag met de bouw van sociale huur. Andersom gaan gemeenten waar sociale huur oververtegenwoordigd is, juist focussen op het middensegment. Dit zorgt voor een betere verdeling van de woningvoorraad.

Het wetsvoorstel creëert ook meer mogelijkheden voor mensen die met urgentie een woning nodig hebben. De intentie is dat alle gemeenten een urgentieregeling vaststellen in hun huisvestingsverordening Daarin nemen ze  dezelfde, landelijk geldende categorieën ‘urgent woningzoekenden’ op. De huisvestingsopgave van deze groepen wordt met de wet evenrediger verdeeld in de regio, waarbij het zwaartepunt minder in één centrumgemeente komt te liggen.

Sneller duidelijkheid

Als in het woningbouwproces een rechterlijke uitspraak nodig is, dan is het belangrijk dat er snel duidelijkheid komt. Zowel omwonenden, toekomstige bewoners, bouwende partijen en gemeenten hebben immers baat bij een voortvarende uitspraak door de bestuursrechter. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om projecten aan te wijzen waar één beroepsmogelijkheid wordt geboden, en waar een versnelde uitspraak van de bestuursrechter kan worden gevraagd. Dat leidt ertoe dat alle betrokkenen eerder weten waar ze aan toe zijn.

Voor woningcorporaties betekent het wetsvoorstel dat dat de gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma’s hun doorwerking krijgen in de lokale prestatieafspraken tussen gemeenten, huurdersorganisaties en woningcorporaties. Als ze er niet uitkomen, dan kunnen gemeenten en corporaties bij de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening terecht. Op basis van het advies van een onafhankelijke adviescommissie doet de minister vervolgens een bindende uitspraak. Hiermee kunnen de partijen dan samen verder werken aan de opgave waar zij lokaal voor staan.