Bekijk op deze pagina de veelgestelde vragen over natuurvriendelijk isoleren (NVI) en eDNA.
Voorwaarden kortetermijnaanpak: percentages
Er geldt onder de landelijke aanpak per CBS-buurt een maximum percentage van 6% van woningen die geïsoleerd mogen worden. Dit percentage geldt voor 3 jaar en is als volgt verspreid over de jaren: 3% voor het eerste jaar, 2% voor het tweede jaar en 1% voor het derde jaar. Er geldt een maximum percentage om het risico op aantasting van de beschermde diersoorten zo laag mogelijk te houden. Het percentage geïsoleerde woningen wordt bijgehouden in de meldingsapplicatie natuurvriendelijk isoleren. Het isolatiebedrijf voert deze registratie voor u uit.
Isolatiebedrijven die de training Natuurvriendelijk Isoleren hebben afgerond, krijgen toegang tot een landelijke ‘Meldingsapplicatie Natuurvriendelijk Isoleren’, waarin zij bijhouden welke woningen natuurvriendelijk geïsoleerd worden. Voordat zij starten met het isoleren van woningen, geven zij dit aan in de app. De provincie (het bevoegd gezag) ziet toe op het maximum percentage, en zal indien nodig handhavend optreden.
Het isolatiebedrijf dat werkt met de methodiek natuurvriendelijk isoleren heeft toegang tot een meldingsapplicatie waarin het percentage wordt bijgehouden. Als huiseigenaar hoef je hier niks voor te doen. Het isolatiebedrijf kan eenvoudig nagaan of er in uw wijk nog ruimte is binnen het toegestane percentage.
De kortetermijnaanpak geldt alleen voor grondgebonden particuliere koopwoningen in het stedelijk gebied. Dit zijn dus eengezinswoningen, maar ook boven- en benedenwoningen of gesplitste woningen tot maximaal een vierde woonlaag. Het geldt dus niet voor huurwoningen en voor flats, portiekflats en appartementencomplexen.
Aan de korte termijn aanpak kunnen kleine VvE’s deelnemen tot een vierde woonlaag. Dat kunnen boven- of benedenwoningen of een grachtenpand dat in vier woonlagen is gesplitst zijn. Dus nadrukkelijk geen appartementencomplexenflats op portiekwoningen. Dat kunnen boven- of benedenwoningen of een grachtenpand dat in vier woonlagen is gesplitst zijn. Voor VvE’s bestaat de mogelijkheid om een deel van het ecologisch onderzoek te subsidiëren via de SVVE. Woningcorporaties dienen zelf ecologisch onderzoek uit te voeren en een omgevingsvergunning aan te vragen, of te wachten op een SMP. Dit geldt ook voor utiliteitsgebouwen zoals bedrijventerreinen en mkb's.
Als een gemeente start met een pre-SMP kunnen zij de 1e fase 10% van de particuliere grondgebonden woningen laten isoleren. In de 2e fase (na afronding eerste fase SMP-onderzoek) aanvullend tot 30%. Met de korte termijn aanpak natuurvriendelijk isoleren geldt er een maximum percentage van 6% isolatie per CBS-buurt voor 3 jaar. Wanneer een gemeente overgaat op het pre-SMP, geldt het percentage onder het pre-SMP in plaats van de 6% uit de landelijke lijn.
Voorwaarden kortetermijnaanpak: natuurkalender
Isolatiebedrijven werken volgens de natuurkalender. Dit houdt in dat in de kraam- en broedperiodetussen 1 april en 31 juli en de winterslaap tussen 1 november en medio maart geen isolatiewerkzaamheden mogen worden uitgevoerd omdat dieren dat gedood of gestoord kunnen worden. Wanneer voorafgaand aan die periodes de spouw of het dak natuurvrij is gemaakt, dan kan wél geïsoleerd worden. Zie ook de factsheets Natuurvriendelijk Isoleren (provincie-utrecht.nl).
Dat kan, maar alleen als er vooraf voorbereidende maatregelen getroffen zijn door isolatiebedrijven. Wanneer een isolatiebedrijf voordat deze perioden starten, ervoor gezorgd heeft dat dieren uitgevlogen zijn (en dus niet meer in de woning verblijven), kan er ook in de winterperiode en kraamperiode geïsoleerd worden. Op tijd de werkzaamheden aanvragen en inplannen is dus belangrijk.
Voorwaarden kortetermijnaanpak: alternatieve verblijfplaatsen
Om de grotere (kraam)verblijven van dieren die verloren zijn gegaan tijdens het isoleren te compenseren, is er een opgave voor gemeenten om te zorgen voor nieuwe, kraam- of broedplekken voor de dieren door de hele gemeente heen. Het ministerie van BZK heeft de compensatieopgave (aantallen alternatieve verblijfplaatsen) laten berekenen en stelt de gegevens via provincies beschikbaar aan gemeenten.
De compensatieopgave vindt plaats volgens de volgende faseringsroute:
1. 80% van de gemeentelijke opgave wordt gerealiseerd vóór 15 februari 2025.
2. 20% van de gemeentelijke opgave wordt gerealiseerd vóór 1 april 2026.
Ter ondersteuning van gemeenten wordt in opdracht van het ministerie van LVVN en RVO een handboek samengesteld waarin staat welke alternatieve voorzieningen gerealiseerd kunnen worden en waar op te letten bij de realisatie van de verblijfplaatsen. Het handboek wordt medio juli 2024 beschikbaar gesteld voor gemeenten. Als voorloper op het handboek worden er voorbeelden van te creëren verblijven gedeeld, zogeheten ‘Quick wins’ waarmee gemeenten alvast aan de slag kunnen. Daarbij worden er middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de realisatie van alternatieve verblijfplaatsen. Deze zijn onderdeel van de SPUK regeling die eind december 2023 is opengesteld. In 2024 zal een tweede tranche worden geopend.
In opdracht van het ministerie van LNV is RVO) bezig met het laten opstellen van een handboek waarin wordt vermeld welke alternatieve voorzieningen gerealiseerd kunnen worden en waar op te letten voor de realisatie van de verblijfplaatsen. Deze is medio juli 2024 beschikbaar. In veel gevallen blijft het maatwerk en is het nodig dat een deskundige ecoloog meekijkt.
eDNA-methode
In elke cel van elke plant of dier zit DNA en ook in alle sporen die planten en dieren in hun omgeving achterlaten zit DNA. Denk bijvoorbeeld aan vallende bladeren of zaden van planten of haren van dieren. Dit achtergelaten DNA wordt ‘environmental’ DNA ofwel omgevings-DNA genoemd.
Ja, de eDNA-regeling is op 7 maart 2025 in werking getreden. Wanneer je een eDNA-test laat doen door het isolatiebedrijf en deze is negatief, kun je door isoleren zonder extra maatregelen te treffen.
Vleermuizen verblijven vaak in een spouwmuur waarbij ze gebruik maken van kleine openingen om naar binnen en naar buiten te gaan. Vleermuizen verliezen hierbij haren, huidcellen en laten soms een keutel vallen. Deze sporen kun je verzamelen door stof of lucht met daarin sporen uit de spouwmuur te zuigen. Je kunt deze sporen ook verzamelen door met een wattenstaafje een monster te nemen rondom de plaatsen waar vleermuizen naar binnen kruipen een monster te nemen. Uit al deze sporen die vleermuizen achterlaten kan in een laboratorium DNA verzameld worden waarmee aangetoond kan worden dat een vleermuis in de spouwmuur geweest is en welke soort het geweest is.
Ja, dat mag. Zie daarvoor de landelijke eDNA-regeling die op 7 maart 2025 in werking is getreden. De regeling geldt landelijk en is dus overal toegestaan.