Bindende uitspraak over geschil inzake prestatieafspraken in Rotterdam

Op 7 juli 2020 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een bindende uitspraak gedaan op grond van artikel 44 van de Woningwet, na advies van de Adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken Woningwet. In het geschil richtte Huurdersalliantie De Brug zich tot de gemeente Rotterdam en woningcorporatie Havensteder.

Niet-ontvankelijk

Volgens De Brug waren zij te weinig betrokken in de bestuurlijke afspraken tussen Rotterdam en Havensteder. Gemeenten en woningcorporaties mogen onderling zulke bestuurlijke afspraken makenBij deze claim was geen sprake van een geschil over het maken van prestatieafspraken, zoals bedoeld in de Woningwet. Daarom kwam dit punt niet voor geschilbehandeling in aanmerking. De minister verklaarde dit punt dan ook niet-ontvankelijk.

Daarnaast deed De Brug onder meer voorstellen over twee zaken uit de prestatieafspraken: de woonruimteverdeling en de omvang en samenstelling van de sociale woningvoorraad. De minister verklaarde het geschil ten aanzien van deze twee punten ook niet-ontvankelijk, omdat de voorstellen niet zozeer op de uitvoering van de Woonvisie terug sloegen, maar op de inhoud ervan. De inhoud van de Woonvisie maakt niet onderdeel uit van prestatieafspraken. Daardoor waren beide punten niet aan de merken als een geschil over het maken van prestatieafspraken, als bedoeld in de Woningwet.

Niet-onredelijk

De minister ging wel inhoudelijk in op het geschil rondom het voorstel van De Brug om in de prestatieafspraken op te nemen dat boven de bandbreedte geen mensen uit bijzondere doelgroepen worden geplaatst. Zij concludeerde dat Rotterdam en Havensteder, kijkend naar de procesafspraken, niet-onredelijk hadden gehandeld. Wel adviseerde de adviescommissie op dit punt om hierover nog verder met elkaar in overleg te gaan, met een open oog voor de inbreng van De Brug.